Voorzitter van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen Ton de Boer had vooraf zichzelf niet bedacht voor deze functie. De nieuwe uitdaging kwam op het goede moment voor de hoogleraar farmacotherapie bij de Universiteit Utrecht. In augustus 2017 startte De Boer als voorzitter bij het CBG. Met zijn fascinatie voor het molecuul en de invloed ervan op de gezondheid, voelt het CBG voor hem als thuis. De Boer blijft ook werkzaam op de Universiteit.

Wat mij altijd fascineerde is: hoe werken die geneesmiddelen eigenlijk?

Wat mij altijd fascineerde is: hoe werken die geneesmiddelen eigenlijk? Daardoor ben ik na mijn artsenopleiding op een gegeven moment in het klinisch farmacologisch onderzoek terecht gekomen. Ik wilde eigenlijk internist worden en dat was in die tijd moeilijk. Toen werd me geadviseerd onderzoek te gaan doen: dat vond ik erg leuk.

Bij geneesmiddelen weet je exact om welke molecuul het gaat in tegenstelling tot bijvoorbeeld voedingsproducten. Het is fascinerend dat we ziektes proberen te begrijpen en met medicijnen proberen te beïnvloeden. Ik heb een enorme fascinatie voor het molecuul, wat het teweeg kan brengen. Uiteindelijk draait alles om gezondheid.

Ik zie het als een voordeel dat ik een arts in de apothekerswereld ben. Apothekers missen vaak het klinisch redeneren, terwijl ik de moleculaire achtergrond niet heb. En geneesmiddelen maak je uiteindelijk voor patiënten, zij moeten er iets aan hebben. Voorheen werden apothekers vooral chemisch opgeleid met structuurformules, nu zijn ze meer medebehandelaar. Daar heb ik zelf ook een rol in gespeeld. Die medische achtergrond is nodig, want apothekers moeten met artsen kunnen overleggen, anders kunnen ze hun werk niet goed doen. Ik denk dat inmiddels wel een enorme slag is gemaakt in de opleiding en in de communicatie. Maar er is nog steeds een spanningsveld: mag een apotheker ook voorschrijver zijn? Uiteindelijk gaat het erom dat de patiënt op een veilige manier zijn geneesmiddel kan gebruiken.

Bewust van spanningsveld

Wat ik ontzettend leuk vind, is dat er bij het CBG veel apothekers werken. Als hoogleraar farmacotherapie vind ik geneesmiddelenkennis het leukst; de wetenschap, het beoordelen en wegen. Dat is complex en moeilijk. Dat doen ze bij het CBG de hele dag, en daar zit ik nu tussen.

Ik voel me er thuis. De Collegevergaderingen zijn heel inhoudelijk en ook dat spreekt me aan. Ik leer elke dag: de procedures, centraal en decentraal, nationaal. Waar moet wat besproken worden, hoe is het agentschap georganiseerd? En er komen steeds weer nieuwe dingen, dat is soms best wennen. Ik ben graag in control. 

Als voorzitter moet je een grote brede inhoudelijke kennis over geneesmiddelen hebben. Het gaat over alle ziekten en geneesmiddelen die almaar complexer worden. Ik ben vrij uitgesproken over een aantal onderwerpen in mijn andere rol aan de universiteit. Dat is een spanningsveld: ik roep graag wat ik van homeopathie vind of van de eerste keus voor medicatie. Dat is soms lastig. Als hoogleraar farmacotherapie moet ik heel uitgesproken zijn. Nu moet ik wat voorzichtiger zijn en me heel bewust zijn van onze wettelijke taken, de Collegestandpunten en een consistente lijn volgen.

“Op zich kende ik deze functie, de vorige voorzitter was mijn directe collega. Ik wist dat hij stopte, maar had niet bedacht zelf te solliciteren. Na een gesprek ben ik geïnteresseerd geraakt. Ik vond het inhoudelijk interessant en er zit ook weer een bestuurlijk aspect bij. Die combinatie sprak me aan.’’

Registratie van medicijnen op andere voorwaarden

De lijn die het CBG volgt is goed, en dat moeten we vooral doorzetten. Voor de komende jaren zie ik een aantal ontwikkelingen waar we mee aan de slag moeten. Zoals het toelaten van een geneesmiddel op andere voorwaarden dan reguliere registraties. De FDA heeft in 2017 een geneesmiddel toegelaten voor verschillende kankersoorten tegelijkertijd en niet meer op één ziekte. Het maakt niet uit of het borstkanker of prostaatkanker betreft; als het om een bepaalde ontregeling in een cel gaat, dan kun je dat geneesmiddel toepassen. Nou, dat is voor wat betreft de benefit-risk afweging een enorme uitdaging. Wij zijn helemaal gewend om ziektes en aandoeningen als indicatie te hebben en niet om toe te laten op een biomarker, zoals de FDA nu heeft gedaan. Ik wil bij deze ontwikkelingen graag meedenken en meedoen.

Ton de Boer: In 2017 hebben we net gehoord dat de EMA naar Nederland komt.
Daar heeft het CBG ook goed zijn best voor gedaan om dat mede mogelijk te maken.
En ik denk dat daar enorme kansen liggen voor het CBG om als registratieautoriteit in contact met de EMA verder te komen.
Dat is echt een hele mooie uitdaging.
Ik denk dat er veel kansen liggen om in contact te treden met de buitenwereld.
Zoals we met de Hartstichting een afspraak hebben gemaakt om wetenschappelijk advies te geven, zie ik allerlei mogelijkheden om contacten die al bestaan, verder uit te bouwen.
Dan gaat het om het Zorginstituut Nederland, het gaat om de CCMO, het gaat om patiëntenverenigingen. Allerlei stakeholders waarmee wij -op de een of andere manier- iets te maken hebben die contacten verder te verbeteren, daar goeie verbinding mee te maken.

In 2018 hoop ik echt te bereiken dat de geneesmiddeleninformatie richting patiënten daar een aanzet toe geeft, dat dat beter gaat worden.
Wat je nu mist in de bijsluiter, is wat de gunstige effecten zijn.
Dus dat de patiënt weet als hij een middel slikt, wat die daarvan kan verwachten.
Dat weten we hier op het CBG, maar vind je niet terug in de bijsluiter.
Ik zie dat echt als een uitdaging.

Eén loket voor vragen over de ontwikkeling, toelating en vergoeding

Momenteel moet een fabrikant bij de ontwikkeling, toelating op de markt en vergoeding van een nieuw middel, studies aanleveren bij verschillende organisaties en voldoen aan verschillende protocollen en richtlijnen. Eigenlijk wil ik dat dit goed gestroomlijnd is. Wel dat iedereen zijn eigen verantwoordelijkheid heeft, maar dat duidelijk is: wie wil welke dingen weten op welke plek.

Vanuit mijn ervaring weet ik dat er soms vraagtekens zijn. Dat bijvoorbeeld vanuit de CCMO wordt gevraagd waarom een fabrikant een bepaalde studie doet. En dan blijkt het een vereiste te zijn vanuit het CBG. Of dat de fabrikant ontdekt dat het Zorginstituut Nederland (ZIN) andere studies vraagt voor vergoedingsbesluiten. Ik denk dat het goed is als je meer van elkaar weet. Alle partijen die betrokken zijn bij geneesmiddelenontwikkeling totdat het middel beschikbaar is voor de patiënt zijn inmiddels bij elkaar gekomen om kennis te delen. Dit kun je verder doorvoeren: dat we met elkaar meekijken en -bij wijze van spreken- met elkaar advies afgeven. Wat ik een interessante discussie hierbij vind, is op welk moment moet nou de maatschappij -de zorgverzekeraars- het middel gaan betalen? Tot waar moet de industrie betalen, tot welke kennis?

Gunstige effecten medicijn toevoegen aan bijsluiter

Ik denk dat we de informatie over medicijnen voor patiënten veel beter kunnen ontsluiten. In een bijsluiter staat niet wat de gunstige effecten zijn van het middel voor een patiënt. Dat is een gemiste kans. Bij een ACE-remmer staat: je hart gaat beter pompen en je bloeddruk wordt lager. Maar er staat niet in: je leeft langer en je hebt minder kans op hartinfarcten. Dat zijn allemaal zaken die bekend zijn. Dit geldt trouwens ook voor zorgverleners. Je kunt dit soort informatie wel bij de richtlijnen vinden, maar het staat niet bij het product in het Farmacotherapeutisch Kompas.

Ook wat betreft de bijwerkingen kan de bijsluiter worden verbeterd. Bij de meeste, vaak de oudere,  bijsluiters staan nog alle medische gebeurtenissen die ooit gemeld zijn tijdens de geneesmiddelontwikkeling vermeld, maar niet alles is een bewezen bijwerking. Er staan bijvoorbeeld gebeurtenissen in die net zo vaak bij een placebogroep voorkwamen. Ik zou graag een onderscheid maken tussen aangetoonde bijwerkingen en medische gebeurtenissen die bijvoorbeeld door de onderliggende aandoening worden veroorzaakt. Het is nog wel een lange weg om dit te realiseren.

Wat al loopt is het Programma Goed Gebruik waarbij we patiënten meer informatie willen geven. Daar moet een ordening in gemaakt worden; welk geneesmiddel doe je eerst en wat wil een patiënt weten. Want als je patiënten vraagt waarom ze besluiten een middel wel of niet te slikken, dan zeggen ze dat ze willen weten wat het hen oplevert en wat er voor veiligheidsproblemen zijn. Het gaat om hun persoonlijke afweging, hun eigen benefit-risk. In alle eerlijkheid is deze informatie nu niet eenvoudig beschikbaar. Terwijl aan de andere kant de patiënt wel allemaal informatie op internet kan vinden. En dat is lang niet allemaal gewogen informatie.’’

Ton de Boer

Ton de Boer is arts en heeft 3 jaar interne geneeskunde gedaan in ziekenhuizen. Hij is gepromoveerd op een klinisch farmacologisch onderwerp in het Center for Human Drug Research in Leiden en werkte in de klinische epidemiologie in het academisch ziekenhuis in Leiden. Vervolgens is hij gaan werken bij het departement farmaceutische wetenschappen bij de apothekersopleiding in Utrecht en bij het Utrecht Institute for Pharmaceutical Sciences (UIPS). De Boer zat in vele commissies en werkgroepen, onder meer bij de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO) en het Zorginstituut Nederland (ZIN). Hij heeft altijd onderzoek en onderwijs gecombineerd. Vanaf 1994 vervulde hij bestuurlijke taken in het faculteitsbestuur (tot 2015 hoofd departement). In 2001 werd hij hoogleraar farmacotherapie. Hij nam een sabbatical en reduceerde zijn overvolle werkweek naar 2 dagen per week thuiswerken om zijn zieke vrouw bij te staan. Ze overleed eind 2016.